Anne Frank (1942)Natuurlijk hadden de onderduikers in hun benarde situatie zo nu en dan flink reden tot klagen. Tegenover hun helpers lieten ze daar niets van merken, maar onderling konden ze zich soms met moeite bedwingen. Behalve over de slechte kwaliteit en eenzijdigheid van het eten, was ook de hitte in het voorjaar van 1944 reden om zich onderling eens flink te laten gaan. Anne beschrijft het geklaag op humoristische wijze in haar dagboek op woensdag 31 mei 1944:
"(...) Hitte is hier in 't Achterhuis vreselijk, om je een indruk van de vele klachten te geven, zal ik je in 't kort de warme dagen beschrijven: Zaterdag: 'Heerlijk, wat een weer,' zeiden we allen 's ochtends. 'Was het maar wat minder warm,' zeiden we 's middags, toen de ramen dicht moesten. Zondag: ''t Is niet om uit te houden, deze hitte, de boter smelt, er is geen koel plekje in huis, het brood wordt droog, de melk bederft, geen raam kan open. Wij arme verstotenen zitten hier te stikken, terwijl de andere mensen pinkstervakantie hebben.' (Aldus mevrouw.) Maandag: 'M'n voeten doen me pijn, ik heb geen dunne kleren, ik kan in die warmte niet afwassen!' Geklaag van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat. 't Was reuze naar.
Ik kan nog steeds niet tegen warmte en ben blj dat vandaag de wind behoorlijk blaast en 't zonnetje toch schijnt."
Geciteerd uit: Het Achterhuis. dagboekbrieven 12 juni 1942 - 1 augustus 1944 > Anne Frank (Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2008)